Categories: Interview

by Pepijn Lewis

Share

Categories: Interview

Door Pepijn Lewis

Deel dit bericht

De Waterdemocraten maken een serie interviews over waterbeheer in Nederland. Hoe moeten we omgaan met droogte, met wateroverlast en hoe krijgen we de waterkwaliteit op orde? Nieuwe ideeën zijn nodig voor de nieuwe bestuursperiode na de waterschapsverkiezingen van maart 2023. We spreken met Corine Geujen, werkzaam als hydroloog bij Natuurmonumenten: “We moeten meer vanuit principes denken en minder vanuit normen.”

Je werkt als hydroloog, wat doet een hydroloog precies en hoeveel hydrologen hebben we in Nederland eigenlijk?

Corine Geujen: hydrologen kijken naar water, waterlopen, afwatering, en naar de bodemlagen die water al dan niet doorlaten. Bij natuurmomenten werken drie hydrologen, bij de meeste waterschappen minstens tien en ook de provincies hebben wel een paar hydrologen in dienst. Er zijn wel verschillen tussen hydrologen: je hebt beleidshydrologen, oftewel planvormers en rekenhydrologen. De rekenaars houden zich voornamelijk bezig met heel veel meten, rekenen en bepalen of er aan de normen voldaan wordt. Die normen zijn in Nederland heel belangrijk: bijna alle nationale regelgeving op het gebied van water is vastgelegd in normen. Het zijn de hydrologen die doorrekenen of het bestuur (van bijvoorbeeld een waterschap) dus voldoet aan de regels die we met elkaar hebben afgesproken. Dat is voor overheden heel belangrijk, anders gaan ze bij de rechter nat.

 

Aan de andere kant van het spectrum vind je de beleidshydrologen. Zij kijken naar een watersysteem als geheel en hoe dat optimaal zou kunnen functioneren. Ook communicatie en uitleg van de problematiek die we nu in onze waterhuishouding zien, is voor hen belangrijk.

 

Ikzelf val, zoals velen natuurlijk, ergens tussen deze twee uitersten in. Ik reken zelf niet veel, maar beoordeel wel veel onderzoeken en analyseer metingen. Ik kom op voor het belang van natuur, maar probeer dat ook zo objectief mogelijk te doen: op basis van harde wetenschappelijke gegevens en feiten. Omdat ik vooral werk in natuurgebieden moet ik een brug slaan tussen ecologie en hydrologie. Dat is het vakgebied van de ecohydrologie. Dat is best lastig, omdat je daarbij probeert grondwatersystemen te doorgronden en allerlei puzzelstukjes samenbrengt zoals grondwater, bodem, landschap, waterkwaliteit en plantensoorten. Daarmee probeer je de processen te doorgronden die in een gebied spelen en die geven je informatie over maatregelen die nodig zijn om de waterhouding van een gebied weer vitaal te krijgen.

 

 

De ingewikkelde boodschap van hydrologen

Krijgen jullie je boodschap onder de aandacht van de rijksoverheid, provincies en waterschappen?

CG: Zeker, omdat we daadwerkelijk in onze gebieden kunnen laten zien wat er aan de hand is. Ik heb de indruk dat overheden wel blij zijn met wat wij zeggen. Of eigenlijk: ze zijn blij dat wij de boodschap brengen dat het anders moet. Juist omdat het zo gevoelig ligt, zijn ze vaak huiverig dat zelf te doen. Toch is verdroging en het belang van gezonde grondwatersystemen best ingewikkeld. Het gaat over seizoenen, over perioden met veel neerslag en neerslagtekort in de zomer. Of over grondwaterkwel die essentieel is voor de natuur, maar die is weggevallen doordat we meer water uit de grond halen. Dit speelt zich nagenoeg onzichtbaar onder de grond af. Watersystemen zijn complex: je kan de waterstand in sloten met peilbeheer veranderen. Dan beïnvloed je niet alleen de grondwaterstand in het aanliggende perceel, maar ook op grote schaal het grondwatersysteem.

 

Het opslaan van water is daarom lastig in een land waar de ruimte intensief wordt gebruikt. Als je de kaart van Nederland bekijkt dan zie je overal waterlopen; sloten die water afvoeren. In laag of West-Nederland is dat niet zo’n probleem, maar in het oosten en het zuiden wel. Daar moet je sloten dichtgooien zoals Piet Verdonschot zei bij OP1. Maar zoals ook hij aangaf, dat gaat niet zomaar. Die sloten liggen daar om een gebiedje af te wateren. Dat heeft weer met die normen te maken: een achterliggend lager perceel moet ook voldoende drooglegging hebben in de natte periode, dat is de wettelijke taak van het waterschap. Je kan die normen en wettelijke taken niet zomaar aan de kant schuiven, want dan ondervinden sommige mensen wellicht schade. Je ziet dat gemeenten en waterschappen daarom pas handelen als ze zeker weten dat er geen bezwaar gemaakt wordt, met als gevolg dat we heel langzaam in actie komen.

 

Het normenstelsel

Hoe kijk jij als ecohydroloog naar de normen?

CG: De normen zijn gericht op wateroverlast, dus ze zijn eenzijdig op een taak ingericht en dan krijg je te maken met andere problemen. We zouden andere normen moeten hebben, maar dat gaat jaren duren. Daarom zouden we nu al meer uit moeten gaan van ontwerpprincipes in de hydrologie, en die principes kennen we wel. We moeten veel meer werken vanuit het idee dat we water vast moeten houden en dan per gebied gaan kijken hoe je dat het beste kan doen. Dat komt er in ieder geval op neer dat we de laagste delen in het landschap, waar het van oudsher altijd al nat was in de winter en het voorjaar, weer nat laten zijn, zoals bijvoorbeeld de beekdalen en voormalige vennen. Voor het verbeteren van de hydrologie en waterkwaliteit van natuurgebieden kom je dan uit bij bufferzones. Nu liggen er landbouwgebieden rondom natuurterreinen en die trekken juist grondwater weg omdat ze ontwaterd worden. Daar heeft de natuur last van, maar ook de agrariër zelf in een droge zomer. Echter in het vroege voorjaar zal het dan te nat worden voor intensieve landbouw.

 

 

Droogteschade aan natuur

Wat zien jullie daarnaast specifiek bij Natuurmonumenten, wat moet er allemaal anders?

CG: wij kijken vanuit natuurgebieden en signaleren een enorme verdroging. Wij hebben net informatie opgehaald bij onze boswachters: er is enorme schade aan de natuur en we weten niet of die nog hersteld kan worden. Het zijn juist de kwetsbare soorten, bepaalde amfibieën, vissen, libellen, vlinders en weidevogels die we nu gewoon minder zien door de zoveelste droge zomer op een rij. En er is zeker meer sterfte van heide en bomen, ook van monumentale lanen. De combinatie van stikstof en droogte maakt het nog erger. De door de stikstof verzwakte bomen zijn minder bestand tegen droogte. We zien ook dat de natuur verandert door droogte. We zien bijvoorbeeld een versnelde verandering van moerassen naar bossen. Dat brengt extra beheerkosten met zich mee.

 

Is zo’n verandering naar bossen erg?

CG: Goede vraag, maar eigenlijk een politieke vraag. De natuur past zich aan aan de omstandigheden maar daarmee verliezen we wel bepaalde habitattypes en biodiversiteit, die we juist moeten beschermen. De huidige droogte heeft bovendien zo’n groot effect omdat we al last hadden van structurele verdroging. Om dan meteen te zeggen: het wordt vaker zo droog, we passen de doelen wel aan, dat is het voeren van de verkeerde discussie. Laten we eerst de waterhuishouding op orde krijgen, en dat is zeker te doen, dan kunnen we het daarna over doelen hebben.

 

 

Werken volgens natuurlijke oplossingen

We horen steeds dat technische oplossingen niet de oplossing zijn, hoe komt dat?

CG: Soms en zeker plaatselijk kan techniek wel helpen. Bijvoorbeeld als het een moeilijke locatie betreft. Je wilt naar natuurlijke oplossingen: kijkend naar het watersysteem. Lage delen van het land moeten gewoon nat kunnen worden. Dat zorgt ervoor dat water in de bodem vastgehouden blijft en dat heeft weer positieve invloed op een veel groter gebied. Op sommige plekken krijgen we wat nattere voeten, maar het is zeker goedkoper en beter om de natuurlijke oplossingen te volgen. Je kan doorgaan en steeds grotere problemen met steeds meer techniek te lijf gaan, maar op een gegeven moment loopt het dan spaak. In die situatie zitten we nu. Het hele landschap is nu zo verdroogd dat waterschappen op sommige plekken grondwater oppompen om kwetsbare beken watervoerend te houden. Maar dit soort noodmaatregelen zijn geen structurele oplossingen. Ze zijn een pleister of eigenlijk een infuus. Werken volgens natuurlijke principes zou betekenen dat in West-Nederland het veengebied vernat zou moeten worden waardoor veenafbraak en bodemdaling stopt. Bijkomend voordeel is dat er veel minder CO2 wordt uitgestoten. Een nattere bodem vraagt om minder intensieve veehouderij, dan draag je ook bij aan de oplossing voor het stikstofprobleem.

 

Waar is de opgave het grootst, in het oosten of het westen van het land?

CG: toch wel in het westen, want daar zitten we in een situatie die onhoudbaar is door de veenafbraak en bodemdaling. Je kan het peil iets oprekken zonder het huidige landgebruik aan te tasten, maar daar zitten echt grenzen aan. Op de zandgronden hebben we vooral een neerslagtekort. Daar moeten we echt naar een ander ontwateringsstelsel en minder water uit de grond pompen. Op termijn zullen we daar waarschijnlijk 10 tot 20 procent van onze grond anders, minder intensief, moeten gaan gebruiken. Het water moet de ruimte krijgen, technische oplossingen helpen maar beperkt. Wat waterbeheer betreft, was deze zomer een belangrijke wake-up call: we zijn alweer vier jaar verder sinds 2018, en er is nog niet veel veranderd.

 

Waarom gaat het zo moeizaam? Is het ergens ook een belemmering dat we met zijn allen vinden dat Nederland zo goed is in het waterbeheer, en dat we daarom geen radicale verandering willen?

CG: dat zou zeker mee kunnen spelen. We zijn goed in de techniek, maar die techniek dient de doelen uit het verleden. Het land anders inrichten waarbij we niet meer alles naar onze hand proberen te zetten maar het watersysteem sturend laten zijn, vraagt een flinke omslag in ons denken.

 

Discussie over voorrang

Wat als het nog veel erger wordt. Wat gebeurt er als de Rijn een regenrivier wordt? Dat is niet meer ondenkbaar

CG: Dat is echt ingrijpend. Je hebt dan minder aanvoer en die is nu heel belangrijk voor grote delen van het land. Voor de drinkwatervoorziening van West-Nederland zijn de rivieren heel belangrijk, maar ook grote delen van hoog Nederland zijn door kanalen aangesloten op de aanvoer van rivierwater. We krijgen dan echte voorrangdiscussies: wie krijgt het water. Die  hebben we nu ook al, er is een verdringingsvolgorde: wie wordt het eerst afgekoppeld? Dat werd dit jaar al nijpend voor de scheepvaart en als we deze denkwijze doortrekken naar het gebruik van grondwater dan komen er nog meer belangen in de knel.

 

Hoe gaat dat in de toekomst?

CG: Er wordt nu heel veel heen-en-weer-gepraat. De drinkwaterbedrijven verwijten de boeren een te groot gebruik, en omgekeerd krijgt de drinkwatersector droogteclaims van de boeren omdat ze te veel grondwater zouden onttrekken. In Noord-Brabant is er deze week een bijzonder advies verschenen van een onafhankelijke Droogtecommissie. Deze stelt voor dat alle belangen een evenredige bijdrage aan de oplossing leveren, zoals: veel minder grondwater onttrekken en bufferzones rond natuurgebieden. Ook in de steden valt nog winst te halen door besparing en infiltratie van zoet water en we zullen in natuurgebieden nog meer water gaan vasthouden. Het is een soort kaasschaafmethode die zeker ook pijn gaat doen maar wel een grote stap in de goede richting is. Maar het staat alleen op papier, nu de uitvoering nog.

 

Dirigent nodig

Ben je toch nog optimistisch over de toekomst van ons waterbeheer?

CG: jazeker, ik zie echt een verandering, maar het kost wel tijd. En we hebben regie nodig en moed. Zoals eerder in een rapport werd samengevat: “de uitvoering van het waterbeleid heeft een dirigent nodig.” Waterschappen zeggen in projecten vaak dat zij niet over grondaankopen en ruimtelijke ordening gaan, maar de provincie. Dat kan niet meer, men moet beter samenwerken. We moeten nu echt aan de slag: de natuur kan niet langer wachten.

 

Dorette Corbey, Pepijn Lewis

Gerelateerde berichten