Categories: Interview

by Dorette Corbey

Share

Categories: Interview

Door Dorette Corbey

Deel dit bericht

Deel 6 van onze interviewserie! We spreken met Aimée Slangen over urgentie en over hoop. Dr. Slangen is werkzaam bij het Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) en ze is een van de vijf Nederlandse auteurs die bij hebben gedragen aan het deel ‘The Physical Science’ van het laatste IPCC-rapport.  Aimée Slangen: “Er is zeker nog hoop! Als we de broeikasgasuitstoot flink beperken kan de zeespiegelstijging in 2100 beperkt blijven tot 40 centimeter. Maar dan moet er wel iets gebeuren.”

Fotograaf: Henny Boogert

 

 

Hoe ben je in het zeespiegelonderzoek terecht gekomen? En hoeveel zeespiegelspecialisten heeft Nederland eigenlijk?

Aimée Slangen: Mijn opleiding in Wageningen was in eerste instantie breed, maar ik vond klimaat en meteorologie het meest interessant. Klimaatverandering vind ik al heel lang fascinerend, en zeer relevant. Voor mijn promotie deed ik onderzoek naar de bijdrage van gletsjers aan de zeespiegelstijging. Ik werk bij het NIOZ, in Yerseke, er is ook een deel van het NIOZ op Texel. Het NIOZ doet onderzoek naar alle aspecten van kusten en de oceaan. Er zijn niet heel veel zeespiegelonderzoekers in Nederland, maar wel een paar en ieder met een eigen focus. Het interessante is dat in de zeespiegel heel veel samenkomt: je moet iets weten over de oceaan, maar ook over ijs en gletsjers, over atmosfeer en over landbewegingen zoals bodemdaling. Dus de zeespiegeldeskundigen zijn niet alleen fysisch oceanografen, maar juist veel verschillende wetenschappers met allerlei andere achtergronden en specialisaties.

Hoe word je IPCC hoofdauteur?

AS: In 2017 heb ik me kandidaat gesteld en in 2018 werd ik geselecteerd als hoofdauteur. Dat is heel erg leuk om te doen en eervol, maar het was ook heel veel werk. De laatste drie jaar ben ik er erg veel mee bezig geweest.

 

Toekomstscenario’s en de bewoonbaarheid van de Randstad

De inzichten van het IPCC rond zeespiegelstijging veranderen nogal lijkt het, klopt dat?

AS: Eigenlijk zijn de getallen niet zo drastisch veranderd. Maar we leren steeds meer en ook over steeds kleinere schalen, zowel in tijd als in plaats. Ook kijken we meer naar details. Er wordt veel onderzoek gedaan naar de componenten die bijdragen aan de stijging. De grootste onzekerheid is nog steeds Antarctica. Hoe snel smelt het ijs daar en hoeveel gaat dat bijdragen? Op dat gebied worden veel nieuwe modellen gebouwd en gebeurt veel nieuws. Maar dat is allemaal lange termijn, de hoofdlijn voor nu is wel duidelijk: de zeespiegel stijgt met 40 tot 80 centimeter richting het jaar 2100.

Hoe lang kunnen we nog leven in de Randstad of in Rijnland?

AS: Jullie zijn niet de eerste die me dat vragen. Maar het is een lastige vraag voor mij: ik ben geen ingenieur. Er is technisch heel veel mogelijk, maar er komt denk ik een punt waarop je jezelf moet vragen: moet je het willen? Wat vinden we het belangrijkst: blijven wonen op een onzekere plek of de huizen waarin we wonen verplaatsen naar veiliger oorden? Of gaan we wonen in drijvende woningen? Dat is ook een vaak gehoorde oplossing. Alle opties kosten geld. Maar niks doen kost ook uiteindelijk ook heel veel geld.

Hoe lang we nog in het Westen van het land kunnen blijven wonen, dat durf ik niet te zeggen. Ik weet wel dat de zeespiegel stijgt en dat hij door zal stijgen voor een lange tijd. Want 80 centimeter in 2100 betekent meerdere meters in 2300. De schatting is twee tot zeven meter, en dat wordt waarschijnlijk problematisch.

Is het bouwen van nieuwe eilanden in zee, het doortrekken van de lijn van de Waddeneilanden, een serieuze optie?

AS: Ik zie niet echt wat het doet, tenzij je er een hele dam van bouwt. Maar dan heb je een nieuw zoetwatermeer. Moeten we dat wel willen? Je tast de hele kust aan en bovendien stoot je met die aanleg ook weer een berg aan CO2 uit. Beter is het om echt werk te maken van minder broeikasgassen. Dat is toch echt de belangrijkste boodschap.

 

Het keren van het tij

We stoten veel broeikasgassen uit sinds de industriële revolutie; dat is in nog geen 200 jaar gebeurd. Als we nou straks een periode ingaan van 200 jaar weinig uitstoot en compensatie, zijn we dan niet gered van al te dramatische gevolgen?

AS: dat weten we nog niet. We weten niet hoe snel het systeem zich weer herstelt. Maar we weten wel dat de ijskappen nu niet in evenwicht zijn met de temperatuur van dit moment. Het is nog maar zeer de vraag of dat gestopt kan worden. Misschien komen we er in dat hypothetische scenario goed vanaf en misschien ook niet. Als we voorbij een kantelpunt gaan, gaat er onherroepelijk meer ijs de oceaan in. We moeten op tijd gaan nadenken.

Wanneer is op tijd? 2100 is nog ver weg.

AS: Op tijd is eigenlijk gisteren. We weten dat er in 2050 ongeveer 20 centimeter zeespiegelstijging voor Nederland bijkomt, daar moet je nu al mee plannen. Maar hoe verder de tijd komt, hoe meer we hopelijk weten, ook over wat er gebeurt op Antarctica. Het is zeker verstandig om daar nu al over na te denken.

Ingrijpend en verontrustend. Heb je ook contact met waterschappen?
AS: Af en toe, maar vrij weinig. Misschien dat ik teveel op het onderdeel ‘onderzoek’ zit? Het is voor mij lastig om te weten wat een waterschap nodig heeft. De waterschappen hebben veel baat bij onderzoek naar de kustlijn en naar verzilting: de zout-zoet grens bij riviermondingen schuift in ieder geval op door zeespiegelstijging. De expertise over de kustlijn en over verzilting zit meer bij mijn collega’s.

De waterschappen hebben kennis over de kust nodig! En ook inzicht in de regionale verschillen, hoe zit het daarmee?

AS:  De zee is geen badkuip, dat is het korte verhaal. Water herverdeelt zich wel maar volgt daarbij ook het zwaartekrachtsveld van de aarde. En het zwaartekrachtsveld van de aarde is geen perfecte bol, maar eerder te vergelijken met een sinaasappel: overal zit reliëf. Daardoor krijg je dus best grote regionale verschillen in het water. Als je over de Indische oceaan vaart, zie je op een hoogtemeter dat je tientallen meters omhoog of omlaag gaat. En voor zeespiegelstijging geldt dat ook. De zwaartekracht beïnvloedt ook de bijdrage aan zeespiegelverandering van de gletsjers en ijskappen . Op Groenland, bijvoorbeeld, ligt 7 meter mondiale zeespiegelstijging in het ijs opgeslagen. Dat ijs trekt nu door de zwaartekracht het oceaanwater aan. Als het ijs daar smelt daalt de zeespiegel bij Groenland zelf. Dat gaat tegen de intuïtie in: je zou verwachten dat smeltend ijs juist de zeespiegel bij Groenland als eerste verhoogt. Maar dat is niet zo: hoe verder weg van het smeltend ijs, hoe groter het effect. Zo ligt Nederland bijvoorbeeld ver weg van Antarctica, we krijgen daar juist meer zeespiegelstijging van.

En dan zijn er nog meer factoren: het water warmt op en zet uit, maar de oceaan is niet overal even diep. Dus je krijgt overal verschillen in zoutgehalte, temperatuur enzovoort. En dat zorgt voor verschillen in de zeespiegel. In Scandinavië komt de bodem omhoog, in Nederland daalt de bodem juist, onder andere omdat we veel water wegpompen. Ook dat effect moet je meenemen want je bekijkt zeespiegel altijd in verhouding tot het land. De lokale verschillen voor de Nederlandse kust zijn uit te drukken in millimeters. We hebben hele precieze meetapparatuur die kunnen corrigeren voor golfbewegingen en over lange tijd die metingen kunnen doen.

Is Nederland er door die regionale verschillen er slechter vanaf dan bijvoorbeeld Frankrijk of Engeland?

AS: Nederland komt volgens de projecties net iets boven de gemiddelde zeespiegelstijging uit. Hoe meer Antarctica smelt hoe groter dat verschil wordt. Aan de Amerikaanse oostkust en in een brede strook rond de evenaar verwachten we over het algemeen een grotere stijging. Nederland zit nog net in de betere zone, omdat we dichtbij Groenland zitten.

 

Wetenschappelijk onderzoek versus de dagelijkse praktijk

Zijn de waterschappen zich voldoende bewust van zeespiegelstijging en het onderzoek daarnaar?

AS: Dat denk ik wel. De indruk die ik heb, is dat mijn onderzoek voor hen misschien nog niet toegepast genoeg is. Bij waterschappen wordt uiteraard ook onderzoek gedaan, maar die zijn wel meer op de praktijk en concrete vragen gericht. Het type onderzoek dat ik doe is misschien toch wat minder concreet, dat maakt het soms voor waterschappen moeilijk om te gebruiken wat er van de wetenschap komt.

Heb je meer contact met de Deltacommissaris?
AS:
Ja, maar ook voor hem geldt denk ik dat hij vaak een praktische invulling nodig heeft hoe ons onderzoek voor Nederland van nut is, en daar zit vaak nog een instituut als Deltares tussen voor de vertaalslag tussen het onderzoek dat ik doe en de kennis die uiteindelijk door de overheid wordt gebruikt.

Gaat er dan niet iets verloren in die vertaalslag?
AS:
Nou, met andere onderzoekers gaat dit vaak wel goed, maar het kan als wetenschapper wel moeilijk zijn om met de media te praten, omdat er soms te kort door de bocht wordt geconcludeerd. Toch moet je het wel doen, want alle mitsen en maren betekenen niet dat we niet weten wat er gebeurt. We weten wel degelijk wat er gebeurt en het is belangrijk om dit te communiceren.

 

Zorgen om zeespiegelstijging

Zeespiegelstijging is best beangstigend, wat doet dat met jou?

AS: Ik maak me wel zorgen natuurlijk. Je krijgt als klimaatwetenschapper, zeker als je voor het IPCC werkt, van alles mee. Voor zeespiegelstijging zal het voor mijn generatie nog wel meevallen, het is een langzaam proces. Maar het moeilijke is dat we nu wel wat moeten doen voor over 100 jaar, en dat is politiek bijna onverkoopbaar. Daar zit natuurlijk het probleem. Per generatie wordt dit probleem erger. Ik maak me zorgen over kinderen en kleinkinderen. Ook over de conflicten en ellende die uit zeespiegelstijging voort kunnen komen, kan ik me grote zorgen maken.

Is er nog een sprankje hoop?

AS: Jawel, zeker! Wat het IPCC doet, is het laten zien van verschillende scenario’s. Als je naar de scenario’s kijkt waarin de broeikasgasuitstoot snel en grootschalig wordt teruggedraaid, dan heb je het over 40 centimeter in plaats van 80 centimeter zeespiegelstijging in 2100. Dat is al veel beter hanteerbaar. En dan heb je het ook over ‘maar’ 1 tot 3 meter in plaats van 2 tot 7 meter in 2300. Dan hebben we meer tijd om ons aan te passen aan meerdere componenten van  klimaatverandering. Dus ik hoop dat we met zijn allen wel snel actie gaan ondernemen. Dat is het allerbelangrijkste. Al wordt dat door de waan van de dag helaas vaak vergeten.

Moeten we die boodschap niet vaker herhalen? Vroeger liep Nederland voorop, maar dat is nu zeker niet meer zo. Zou de Randstad en bijvoorbeeld Rijnland niet meer moeten doen?

AS: Een voorbeeldfunctie zou een mooi streven zijn. Er is nog hoop, we kunnen die broeikasgassen altijd terugdringen, en dan heb je koplopers nodig. De wereld houdt echt niet op bij 1,5 graad temperatuurstijging, maar 1,6 graad is nog altijd beter dan 1,7 graad. Dus elke inspanning is de moeite waard.

 

Dorette Corbey & Pepijn Lewis

Gerelateerde berichten