Categories: Interview

by Dorette Corbey

Share

Categories: Interview

Door Dorette Corbey

Deel dit bericht

In de aanloop naar de waterschapsverkiezingen van maart 2023 voeren we gesprekken met deskundigen over waterkwaliteit, waterveiligheid en waterbeheer. Vandaag deel 4 van onze serie: Jannemarie de Jonge, Rijksadviseur voor de Fysieke Leefomgeving. Het gesprek gaat over veiligheid, overlast, kosten en plannen: “Het gaat om feiten, maar ook om waarden: wat willen we voor de toekomst?”

Foto: Arenda Oomen

Wat doet het College van Rijksadviseurs precies?

Jannemarie de Jonge: Er is al heel lang een Rijksbouwmeester, die een belangrijke rol heeft als het gaat om rijksgebouwen en -terreinen. Maar omdat de hele ruimtelijke ordeningscontext ook veel aandacht vraagt, is er sinds 2005 een college van Rijksadviseurs, die onder voorzitterschap van de Rijksbouwmeester het rijk adviseert over de fysieke leefomgeving. Wij denken na over de lange termijn, maar proberen ook oplossingen aan te dragen voor de korte termijn. De leden van het college hebben allemaal stevige wortels in de praktijk. Zo ben ikzelf verbonden aan adviesbureau Wing dat zich bezighoudt met duurzame ruimtelijke ontwikkeling.

Mijn achtergrond is landschapsarchitect. Ontwerpen is een vaardigheid die verbindingen legt tussen wat feitelijk, mogelijk en wenselijk is. Ik ben gepromoveerd op een proefschrift Landscape architecture between Politics en Science. Feiten – aangedragen door de wetenschap – zijn belangrijk. Bijvoorbeeld de voorspellingen in de IPCC klimaatrapporten. Maar het gaat ook om waarden, de politiek: wat is wenselijk en wat willen we dan met zijn allen? Goed ontwerpen komt eigenlijk neer op goed die dialoog voeren en schetsen wat dan mogelijk is.

Die dialoog is nu best wel abstract. Bodem en water moeten sturend zijn, de deltacommissaris spreekt in zijn Deltaprogramma 2023 uit dat “iedere schop in de grond klimaatbestendig moet zijn.” Maar wat betekent dit in de praktijk?

JdeJ: Het is belangrijk om dicht op de praktijk te gaan staan. In Den Haag heeft de afgelopen jaren een brain drain plaatsgevonden. De kloof met de praktijk is heel groot. Dat is best wel zorgelijk. Het Rijk moet sturen, regie voeren en zeker ook faciliteren. We kunnen bijvoorbeeld niet verwachten dat de provincies, gemeenten of waterschappen zelf het wiel allemaal uitvinden. Veel kennis moet nog ontwikkeld worden om klimaatverandering aan te kunnen en we weten niet hoe snel het klimaat verandert. Maar veel weten we ook al wel. Daarom werken we nu aan een overzicht van goede inrichtingsprincipes. Aan de ene kant heb je de no-regret-maatregelen, de dingen waar je nooit spijt van zult krijgen. En aan de andere kant benoemen we ook dingen die je niet meer moet doen.

Niet eindeloos dijken verhogen

Wat moeten we nu niet meer doen?

JdeJ: Bijvoorbeeld zware constructies gebruiken bij bouwen in gebieden met slappe bodem of doorgaan met ontwateren van veengebieden. Dat weten we al best lang, maar het vergt bestuurlijk lef om daar serieus uitvoering aan te geven. We wentelen de kosten nu af op volgende generaties.

Voor de langere termijn moeten we anders naar het waterbeleid gaan kijken. We krijgen te maken met meer extremen en het water komt van vier kanten: vanuit de zee, de rivieren, de lucht en vanuit de bodem in de vorm van kwelwater. We maken nu onderscheid tussen binnendijks en buitendijks, waarbij de veiligheid alleen binnendijks gegarandeerd is. Het accent ligt op preventie, het weren en keren van water door dijken en dammen. Bij flinke zeespiegelstijging werkt dat niet meer. Het is denkbaar dat we dan per gebied meer gradaties van veiligheid en overlast moeten gaan aanbrengen. Sommige dijken zullen we dan misschien niet eindeloos blijven verhogen, maar in plaats daarvan anders bouwen, ander grondgebruik, of goede afspraken maken over schadevergoeding en evacuatie.

We maken in het beleid ook onderscheid tussen waterveiligheid en wateroverlast. Zuid-Limburg heeft laten zien dat wateroverlast ook heel ontwrichtend kan zijn. We moeten ons veel meer bewust zijn van risico’s en ons aanpassen aan het water.

Verplaatsbare woningen

Waterschappen werken aan hun dijken volgens landelijke en provinciale normen. Moeten die normen niet overal meer gelden?

JdeJ: Als je nu kijkt naar woningbouw zou je kunnen zeggen: bouw hogere dijken en ga meer pompen in het westen van het land. Je kan ook zeggen: alles moet in het oosten en zuiden van het land. Geen nieuwe woningbouw in de lage delen van ons land. Maar het kan ook anders. We kunnen in de lage gedeelten van ons land anders gaan bouwen. We ontwerpen huizen dan zo dat wateroverlast geen al te grote problemen geeft. In het rivierengebied hebben we daar overigens al ervaring mee. Sommige boerderijen zijn op terpen teruggebouwd toen er meer ruimte voor de rivier nodig was. Soms is er dan wateroverlast, maar nooit levensbedreigend. We kunnen ook op palen bouwen zodat de vloer hoger ligt, we kunnen werken met tegelvloeren zodat water snel weggeveegd kan worden en geen schade aanricht. Of we gaan verplaatsbare woningen bouwen, op gebieden die nu nog bebouwbaar zijn, maar over 50 jaar niet meer houdbaar zijn.

Dat is best ingrijpend, hoe komt die boodschap aan?

JdeJ: Begrijp me goed, waterveiligheid is enorm belangrijk. Mijn vaders familie komt uit Zeeland en ben een kind van de watersnoodramp. De ramp uit 1953 heeft ons gevormd. Maar ik zie ook dat we in Nederland ons gevoel voor risico kwijt zijn. Dat is de veiligheidsparadox; we hebben het allemaal zo goed voor elkaar, dat niemand meer over risico’s nadenkt. Water, zo denken we, daar zorgt de overheid wel voor. Wat dat betreft is er een verschil met België: wie zijn huis daar verkoopt moet duidelijk aangeven of het huis in een overstromingsgevoelig gebied ligt.

Wat kunnen waterschappen doen?

In de praktijk zie ik twee smaken. Sommige waterschappers willen een vlucht naar voren. Een veel sterkere rol pakken in de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld bij de gebiedsprocessen die nu gaan spelen in het landelijk gebied. Want daar spelen ook grote wateropgaven, dat wordt een grootse operatie die te vergelijken is met de naoorlogse ruilverkaveling. Anderen staan op de rem en willen zich beperken tot hun kerntaken. Ofwel omdat verandering lastig is, ofwel omdat ze vrezen dat er geen geld is om zaken echt anders aan te pakken.

Laten we eens goed naar België kijken

Dat klinkt als het begin van een mooie dialoog.

JdeJ: Ook hier is het heel belangrijk om naar de feiten te kijken. Geld speelt een rol, natuurlijk. Maar we moeten niet vergeten dat we nu extreem lage waterlasten hebben. Watergebruik, waterzuivering, drinkwater kost per huishouden niet meer dan een jaarverzekering van een gemiddelde auto. We vinden het vanzelfsprekend dat water goedkoop is. Grootverbruikers betalen helemaal weinig. Als we gezamenlijk iets meer betalen is er ook veel meer mogelijk. Het is trouwens lang niet altijd een kwestie van geld. We kunnen heel veel doen om beter met water om te gaan. Kijk ook hier naar België. Daar is al in 2004 vastgelegd dat nieuwbouwhuizen op eigen grond regenwater moeten opvangen. En hergebruiken. Als je nu googelt op ‘waterbesparing’ kom je heel snel op Belgische websites, daar is veel te vinden over hoe je regenwater in huis gebruikt om de wc door te trekken of om de was te doen. Het is allemaal heel goed mogelijk, maar wij zijn hier erg traag in.

Omwisselbesluit

Hoe komt dat?

JdeJ: Het heeft nog ontbroken aan politieke wil. Terwijl het echt urgent is want er zijn nu al gebieden met tekort aan drinkwater. Je kan vrij eenvoudig het bouwbesluit wijzigen maar dat vraagt actie van en samenwerking tussen twee ministeries, Binnenlandse Zaken en Infrastructuur & Waterstaat. Als we dit doen dan besparen met zijn allen veel water: het zijn per huis kleine hoeveelheden, maar opgeteld is het heel wat. De politiek moet niet bang zijn voor gesputter, want dat krijg je toch. Het bouwbesluit kan verplichten de standaardtechnieken toe te passen, en voor wie iets experimenteels doet, kan er een subsidie bij. Klimaatverandering vraagt veel innovaties. Ik pleit er daarom voor dat experimenteren eigenlijk ‘het nieuwe normaal’ moet zijn. De waterschappen zouden zich kunnen voornemen om bij elk project experimenteerruimte te creëren: hoe kunnen we het slimmer, beter doen? Zo vinden we werkendeweg nieuwe oplossingen en kunnen we ons voorbereiden op de toekomst.

We kunnen ook een soort ‘omwisselbesluiten’ invoeren om innovaties uit te lokken. Dan schrijft de Rijksoverheid bijvoorbeeld wel iets voor, maar als iemand een beter idee heeft dat ook, of zelfs beter werkt, dan kan het besluit worden ‘omgewisseld’. Dit heeft bij Ruimte voor de Rivier goed gewerkt.

Het komt neer op de vraag: wat willen we? Is water dan wel politiek genoeg? De waterschappen zijn vaak vooral uitvoerders, het Rijk besteedt veel waterzaken uit aan de Deltacommissaris.

JdeJ: De waterschappen hebben een rol om in elk gebied water aan de orde te stellen. Het Rijk moet hierbij zeker ook faciliterend zijn. We moeten meebewegen met water. Water wegpompen, weren en keren gaat tekortschieten. Dat heeft ook gevolgen voor andere sectoren. Zo hebben we als College van Rijksadviseurs onlangs een advies uitgebracht over de energie-infrastructuur die ook bepalend is voor de ruimtelijke inrichting. Maar ook daarbij geldt dat je goed moet onderzoeken wat klimaatverandering voor gevolgen heeft. Anders investeer je alleen voor de korte termijn. Daarmee voeden we dus ook de waterdialoog.

Het wordt een spannend jaar met de waterschapsverkiezingen en de provinciale verkiezingen. De provincies wordt gevraagd om bodem en water meer sturend te maken. Daar moeten de nieuwe colleges vrijwel meteen iets mee. De waterschappen mogen in deze discussie best wat activistischer zijn. Ik zie gelukkig steeds meer de attitude om dat te doen. Waterschappen hebben een rol in de dialoog over ruimte en water en zullen in hun gebied ook het waterbewustzijn moeten versterken.

Dorette Corbey

Gerelateerde berichten